Hoeveel grazers passen er in een natuurgebied?

Wildlevende paarden en runderen planten zich jaarlijks voort. De kuddes groeien daardoor, maar de natuurgebieden waar ze in leven groeien meestal niet mee. Dan komt vroeg of laat de vraag waarmee menig beheerder worstelt: wanneer zijn de kuddes te groot en passen de grazers niet meer in het gebied? Een vraag die ook regelmatig door het publiek wordt gesteld. In dit derde bericht in deze serie over natuurlijke begrazing beantwoorden we de vraag hoe kuddes grote grazers het best beheerd kunnen worden als er géén of weinig roofdieren zijn die de grootte van kuddes in toom houden.

Bodem en vegetatie maken groot verschil

Voor antwoord op de vraag hoeveel grazers er in een natuurgebied passen, moeten we eerst naar de bodem en de vegetatie van een gebied kijken. Op voedselrijke grond groeit meer dan op voedselarme grond en de voedselkwaliteit van dat gewas is ook nog eens beter. De structuur van de vegetatie maakt ook verschil: in een donker bos is minder voedsel dan in een open bos met een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag. En een jong bos met laag hangende takken en bladeren biedt meer voedsel dan een oud bos met hooguit wat eetbare bast en schors. Iets vergelijkbaars geldt voor open water. Is het water diep of ondiep met behalve waterplanten, ook veel moeras- en oeverplanten? En hoe is de staat van het grasland? Een goed ontwikkeld grasland met grassen en overjarige kruiden biedt meer voedsel dan een met veel éénjarige pioniers.

Zomer en winter

Zoals al eerder in deze serie aan bod kwam, is er ook de kwestie van de seizoenen. In het zomerhalfjaar is alles groen en de vegetatie blijft aangroeien. In de winter daarentegen staat de groei op een laag pitje en zijn veel kruiden en grassen verdord en minder voedzaam. Daar komt nog bij dat het winterhalfjaar vaak nat is en beek- en rivierdalen soms langere tijd overstromen.

Image
Galloway

Veel grazers vangen voedselschaarste op door in de (na)zomer een dikke vetlaag aan te leggen en daar in de winter op te teren. Ook valt in Nederlandse winters de grasgroei zelden voor lange tijd stil en is er zelfs onder een sneeuwdek nog groen gras te vinden. Verder bieden twijgen, knoppen en bast een uitkomst. Een afwisselend landschap met verspreide bomen, struiken, graslanden en moerassen heeft dus veel meer te bieden voor wildlevende grote grazers in de natuur dan bijvoorbeeld gesloten bos. Wildlevende dieren weten uitstekend waar wat te halen is. En sterker nog, deze kennis wordt door moeder aan haar jong doorgegeven en binnen de kudde gedeeld. Hoe langer een kudde in hetzelfde gebied leeft, hoe meer kennis over de beschikbaarheid van voedsel, drinkwater en beschutting.

Grazers vullen elkaar aan

Iedere grazer vreet op zijn eigen manier en heeft zijn eigen voorkeuren. Grote grazers hebben veel voedsel nodig, maar kunnen met schralere vegetatie overweg dan kleinere dieren, zoals herten. Runderen vreten het ruwe lange gras kort en vreten gesloten ruigten open, waardoor het geschikter wordt voor paarden, die het verder afgrazen. De korte grasmat is weer uitstekend voor herten, konijnen en ganzen. Meerdere soorten in een natuurgebied benutten dus een completer deel van het voedselaanbod. Dat de ene soort de voedselbeschikbaarheid voor de andere soort verbetert, wordt ook wel ‘facilitatie’ genoemd.

Draagkracht van een gebied

Uit bovenstaande gegevens kan je de draagkracht van een gebied vooraf inschatten. In de praktijk wordt vaak gestart met een kleine startkudde, die vervolgens mag groeien tot aan de draagkracht. Door de dieren jaarlijks te monitoren op het slechtste moment van het jaar - het eind van de winter - krijgt een beheerder een goede indruk van de hoeveelheid voedsel die beschikbaar is. Zijn alle dieren aan het eind van de winter nog moddervet, dan hebben ze hun vetvoorraad niet of nauwelijks aangesproken en staat er dus voldoende te vreten. De kudde kan nog groeien. Zijn de dieren aan het eind van de winter mager maar vitaal, dan zijn vetvoorraad en voedselbeschikbaarheid met elkaar in balans en is de draagkracht bereikt. Fluctuaties in het weer maken dit simpele plaatje complexer. Na een zeer zachte winter zijn alle dieren in topconditie en in een extreem strenge winter moet een beheerder misschien bijvoeren om te voorkomen dat de dieren te ver in conditie teruglopen.

Image
Exmoor. Foto: Bob Luijks, Natuurportret

Natuurlijke populatiedynamiek

Het is een natuurlijk proces dat er meer wilde dieren sterven als de draagkracht van een gebied is bereikt. Er is dan niet meer genoeg voedsel voor iedereen. De zwakkere dieren redden het niet, maar de sterke wel en die planten zich het volgende jaar weer voort. De draagkracht van een gebied wordt dus nooit langdurig overschreden. Roofdieren, zoals wolven, spelen daar ook een rol in. Zij houden hun prooidieren in beweging en selecteren voortdurend de zwakkeren er uit. Dit dempt de populatieaanwas en roomt de kuddes af. Vooral bij de kleinere grazers, zoals edelherten en damherten is de invloed van predatie groot. Uit een kudde runderen of paarden is nu eenmaal lastiger een prooi te halen dan een enkel hert of konijn. Daar staat tegenover dat de reproductie van de kleinere grazers hoger ligt dan bij runderen en paarden. Bovendien kunnen kleine grazers het gras korter afeten, waardoor er minder voor de grotere soorten over is. De concurrentie gaat dus van klein naar groot, maar predatie heeft een sterker effect op de kleine soorten. Samengevat: voedselaanbod, facilitatie, concurrentie en predatie bepalen samen hoeveel grazers in een gebied kunnen leven en in welke samenstelling.

In de praktijk blijkt dat begrazing (net) onder de draagkracht van een gebied positief uitwerkt voor de biodiversiteit. Predatie helpt om dit te bereiken. Maar als grote roofdieren afwezig zijn of als het gebied relatief klein is, dan is beheer nodig.

Image
Exmoor pony’s bij een opdrogende poel. De beheerder houdt de conditie van de kuddes en de beschikbaarheid van water en voedsel in de gaten.

Beheren, maar hoe?

Bij aantalsregulatie staat de beheerder niet alleen voor de vraag hoevéél dieren uit het natuurgebied weggehaald moeten worden, maar ook wélke dieren en in welk deel van het jaar. Om met het laatste te beginnen: wanneer de draagkracht heel erg dicht bij de limiet zit, dan is het raadzaam nog vóór de winter de kuddes kleiner te maken. Is het voedselaanbod in het begin van de winter nog redelijk, maar niet groot genoeg om de kudde te laten doorgroeien, dan kan ook later in de winter worden ingegrepen. Een onzekere factor is altijd de strengheid van de winter. Kennis en jarenlange ervaring bij de beheerder spelen daarbij natuurlijk ook een belangrijke rol.

De keuze welke grazers het beste uit een natuurgebied kunnen worden gehaald, sluit deels aan bij de keuze die roofdieren zouden maken: zwakke, zieke en onhandige dieren komen als eerste aan de beurt. Meestal volstaat bij aantalsregulatie het verwijderen van slechts enkele individuen niet. Moeten (grotere) groepen dieren weg, dan sluit de keuze van de beheerder zo veel mogelijk  aan bij de keuzes die grote grazers zélf maken. Bij wildlevende paarden bijvoorbeeld ontstaan pubergroepen die de neiging hebben om weg te trekken van hun geboortegroep. Ook hengstengroepen nemen regelmatig de benen en gaan naar andere delen van een natuurgebied. Verder zonderen pas gevormde, nog kwetsbare haremgroepen zich wel eens af. Door wegtrekkende groepen uit het gebied te halen, worden de achterblijvende groepen zo min mogelijk ontwricht. Bij het weghalen van groepen is er uiteraard altijd aandacht voor het op peil houden van de genetische variatie.

Ook bij runderen biedt de sociale structuur van de kudde houvast voor het selecteren van dieren. Uit een gebied met meerdere familiegroepen kan een complete familiegroep worden weggehaald, zonder dat de rust ernstig verstoord wordt. Verder kunnen jonge stieren, die op het punt staan de familiegroep te verlaten, gezamenlijk worden weggehaald. Wederom geldt dat de genetische variatie binnen het gebied op peil moet blijven. Ook is spreiding in de leeftijdsopbouw een belangrijk aandachtspunt. Daarom zullen van elke jaargang altijd enkele stieren achterblijven, die mogen doorgroeien en socialiseren tot dekstier.

Video URL
Dwaalfilm.eu: Wildernisvlees

Dieren die uit onze natuurgebieden worden gehaald, worden zoveel mogelijk herplaatst in natuurgebieden in Nederland of elders in Europa. Dieren die niet naar andere natuurgebieden kunnen, worden geslacht en het vlees wordt verkocht als wildernisvlees, het meest natuurlijke vlees van Nederland.

Bij aantalsregulatie kijkt de beheerder niet alleen naar de conditie van de vegetatie en van de natuur, maar nadrukkelijk ook naar de conditie van de grazers. Dat laatste doet hij door gedurende de winter, eerst maandelijks, en later zo nodig wekelijks de vetlaag van de dieren te beoordelen en af te zetten tegen  het verloop van het winterseizoen. De beheerder peilt voortdurend of de dieren de winter goed door zullen komen. Mocht er reden zijn om bij te voeren, dan is het de verantwoordelijkheid van de beheerder om dit te beslissen en op de juiste wijze uit te voeren.

EERDER VERSCHEEN IN DEZE SERIE:
- Voortplanting als motor voor rijke natuur
- Hoe de winter door bos en ruigte (g)raast

ARK Natuurontwikkeling zet zich in voor het terugbrengen van natuurlijke processen waarvan natuurlijke begrazing er één is. Grote grazers zorgen voor een afwisselend landschap waar allerlei planten- en diersoorten floreren. Door herintroductie van inheemse, grote planteneters als wisenten, paarden, runderen en edelherten werkt ARK aan het terugbrengen van natuurlijke variatie in landschappen: graslanden, struwelen, bossen en alle overgangen daartussen. In deze serie over natuurlijke begrazing laten we zien waar het om draait bij natuurlijke begrazing, en bij de explosie van leven die ermee samenhangt.