Bron van leven
Oesters en mosselen groeien graag op en bij elkaar. Schelp op schelp. Zo ontstaan er stevige riffen waar heel veel andere soorten van profiteren. Om te eten, te schuilen, voort te planten, groot te groeien en als verblijfplaats te gebruiken. Wieren, sponzen, anemonen, zachte koralen, zeenaaktslakken, schelp- en schaaldieren, octopussen, zeekatten, allerlei vissoorten... Zo zijn schelpdierriffen hotspots voor de Noordzeenatuur: de soortenrijkdom is er veel hoger dan op naastgelegen zandige bodems.
Helder water
Oesters en mosselen filteren bovendien het zeewater. Het slik dat deze rifbouwers uitspugen maakt de bodem stabieler en het water wordt er helderder van. Zo kan het zonlicht dieper in het water schijnen, wat algen beter doet groeien. Van die algen kunnen veel andere soorten weer eten. Ook zorgen ze dat zichtjagende vissen en vogels hun prooi beter kunnen zien.
Nieuwe riffen
In de negentiende eeuw bestond de Noordzeebodem voor zo'n twintig tot dertig procent uit schelpdierriffen. Door overbevissing, industrie en scheepsvaart zijn ze nu bijna geheel verdwenen. Gelukkig kunnen riffen met hulp teruggroeien, bijvoorbeeld door oesters uit te zetten, stevig materiaal aan te bieden om op te groeien en bodemrust te creëren.