Eb en vloed, rivieroverstromingen, veenvorming, storm en ijsgang waren de natuurlijke processen die het Nederlandse landschap in de laatste tienduizend jaar vormden. Vroeger moesten mensen zich aanpassen aan die natuurlijke omstandigheden om te kunnen overleven. Tegenwoordig zorgen dijken, dammen, kribben en beschoeiingen dat we veilig kunnen wonen en varen. En krachtige gemalen pompen het water tot onder de zeespiegel weg, zodat we zelfs in de laagste delen van ons land de grond intensief kunnen gebruiken.
De keerzijde is dat we op die wijze de natuurlijke processen aan banden hebben gelegd. Rivieren en beken overstromen nog maar zelden het land, veen is grotendeels in de kachel opgestookt, kwelders, slikken en brakwaterzones in de riviermondingen zijn teruggedrongen en de invloeden van erosie en sedimentatie genivelleerd. Ook zijn de overgangszones in het landschap geminimaliseerd. Vroeger had je brede en wispelturige zones tussen nat en droog, zout en zoet of bos en open veld. In onze tijd zijn dat smalle lijnvormige elementen: beschoeiingen, dijken, sluizencomplexen of prikkeldraadrasters.
Niet alle planten en dieren die van oorsprong thuishoren in ons kikkerlandje slaagden erin om zich aan te passen aan dit nieuwe regime en de harde grenzen in het landschap. Juist de oorspronkelijke overgangszones boden onderdak aan veel verschillende soorten; elk met zijn eigen specialisme en voorkeur. Natuurontwikkeling waarbij processen van erosie en sedimentatie weer ongehinderd hun werk kunnen doen, biedt opnieuw ruimte aan talrijke planten en dieren. De tophoogwaters van 1993 en 1995 lieten de oerkrachten van de rivier zien en de invloed in de eerste natuurontwikkelingsgebieden van die hoogwaters, was overweldigend. Rivierduinen kwamen tot leven door nieuw afgezette zandlagen. Plantenzaden, insecten en waterorganismen uit stroomopwaarts gelegen gebieden kwamen meegespoeld, zodat de kolonisatie kon beginnen. De natuurontwikkeling kreeg hierdoor een flinke zet in de rug.
Lees ook het handboek