Rivieren en beken voeren een constante stroom zand en klei aan. Bij hoge waterstanden treden beken en rivieren uit hun oevers en wordt in een brede strook een flinke laag sediment afgezet. Het zand naast de hoofdgeul op oeverwallen en de lichtere kleideeltjes in de laagtes daarachter. Wind kan het verse zand opwaaien tot metershoge duinen, aan de kust en langs de rivieren.
Meanderende beken
Nederland is boven de zeespiegel rijk aan beken. Door de kleine hoogteverschillen zijn dit van nature kronkelige loopjes (zogeheten ‘meanders’). Buitenbochten worden weggesleten en in binnenbochten slaat juist zand of klei neer. De beek kan meanderlussen afsnijden, waardoor eilanden en zijbeekjes ontstaan. Op deze manier verandert en verjongt het landschap onafgebroken.
Kanalisatie en drainage hebben de oorspronkelijke kronkelbeken echter veranderd in afvoergoten. Deze rechte waterlopen herbergen nog maar een fractie van de oorspronkelijke flora en fauna, en zijn bovendien landschappelijk onaantrekkelijk. Door de snelle waterafvoer treedt ’s zomers vaak verdroging op en ’s winters leidt het tot overstromingen in de grote rivieren. Op veel plaatsen wordt aan beken daarom hun oorspronkelijke karakter terug gegeven. ARK werkt in verschillende beekgebieden aan verontdieping of demping van afwateringssloten, aan verwijdering van ondergrondse drainages en van kunstmatige oeververdediging. We maken ruimte voor erosie en sedimentatie (het afkalven van oevers) en laten omgevallen bomen liggen in de beek, zodat meandering en spontane, natuurlijke ontwikkeling van flora en fauna weer op gang kan komen.