De Nieuwe Waterweg is een veel te diepe en veel te smalle watersnelweg. Het Haringvliet is niet alleen bedijkt, maar zelfs afgedamd. Zo verloor een reusachtig ecosysteem, dat reikt tot de Ardennen, het Zwarte Woud en de Zwitserse Alpen, z'n natuurlijke verbinding met de zee.
En juist daar, in die kritieke en beschadigde zone, weet ARK samen met gemeenten, provincies en collega-organisaties belangrijke stappen te zetten. De Haringvlietsluizen zijn vijf jaar geleden voorzichtig op een kiertje gezet. En onder de rook van de Botlek en Pernis is een andere succesformule ontdekt: getijdeparken, die een win-win blijken voor mens en natuur.
Maar wat nog ontbreekt, is de integrale aanpak, waarin Nieuwe Waterweg en Haringvliet weer met elkaar gaan communiceren, als één levend riviersysteem. Dat plan bestaat al, en is verrassend eenvoudig. Maar om dat droombeeld voor de toekomst goed te doorgronden, moeten we eerst een kort tripje maken naar het verleden.
Rijkdom van weleer
Om te beginnen het jaar 1654. Toen publiceerde historicus Jacob van Oudenhoven een boek over de geschiedenis van Zuid-Holland, met daarin een intrigerend stukje tekst over de visrijkdom van weleer: "Ende wort geseyt, dat de Dienstboden in haer Huyr plachten te bedingen, datse maer tweemael in de Weeck Salm wilden eten." Vrij vertaald: ik wil me best voor je uitsloven, maar niet als er elke dag zalm op het menu staat. Het suggereert dat wilde zalm in zulke bulkhoeveelheden voorradig was, dat het armeluisvoedsel was.
Het vermeende contract met deze opmerkelijke arbeidsvoorwaarde is nooit boven water gekomen. Maar de gedachte dat ook de allerarmsten zalm te eten kregen, is zeker niet volledig uit de lucht gegrepen. Andere administratie uit diezelfde 17e eeuw is wél bewaard - zoals rekeningen van weeshuizen, waaruit blijkt dat zelfs zij zalm serveerden.
Ook eind negentiende eeuw kon nog een goede boterham verdiend worden aan zalmverkoop. Dat deed toen bijvoorbeeld baron van Brienen, nadat hij onder Rotterdam de visrechten rond een verlandende zandplaat opkocht. "Die haalde daar tonnen zalm omhoog", vertelt Esther Blom, de directeur van ARK. Het verhaal komt scherp ten einde in de jaren 50: nergens in de Rijn was meer een zalm te vinden.
De grote beteugeling
Achteraf weten ecologen dat de achteruitgang van de iconische riviervis toen al vele eeuwen bezig was: de echte hoogtij eindigde in de middeleeuwen. En het is maar één voorbeeld van de algehele achteruitgang van riviervissen: zoals het de zalm verging, verging het de steur, de elft, de fint, de zeeforel, de paling en de Noordzeehouting. Stuk voor stuk vertellen ze verhalen van grote overvloed naar grote schaarste of zelfs uitsterven.
Het wegkwijnen van al deze riviervissen heeft steeds dezelfde reden: het vastleggen van water, dichttimmeren van de kustlijn en (een van de meest tegenstrijdige woorden uit de Nederlandse taal:) het 'normaliseren' van rivierlopen, zoals het afsnijden van reusachtige meanders in Duitsland, waarmee paaigrond voor honderden miljoenen zalmen, zeeforellen en steuren verloren ging. In Nederland snijden al sinds de middeleeuwen dijken de grote rivieren af van hun overstromingsvlakten en hebben we de Nieuwe Waterweg gegraven: een diep kanaal dat de Rijn en Maas de kans op een volwaardig, breed uitwaaierend estuarium ontneemt - waar zoet en zout geleidelijk behoren te mengen en banken droogvallen bij laagwater. Toen in 1970 het Haringvliet, de andere belangrijke monding van Rijn en Maas over een breedte van 5 kilometer volledig werd afgedamd, verdwenen ook de soorten die juist in de getijdezone paaien, zoals de haringachtige fint, begin twintigste eeuw nog de belangrijkste voedselvis in de Merwede.

Herstel van dynamiek
Wij Nederlanders denken dat we met ons laagland en mondingen van Rijn en Maas een delta bewonen. Maar in een delta hebben water en sediment vrij spel om het landschap te vormen. In een delta heerst de dynamiek. In het moderne Nederland allerminst.
Naast de soorten verdwenen met name hun duizelingwekkende aantallen, zegt Blom. "Niet zozeer de diversiteit, maar de omvang van het natuurlijk leven was hier ongekend." Die 'biomassaliteit' is bovendien van mondiaal belang, betoogt Blom. "De oorspronkelijke delta is zo voedselrijk, dat er heel veel dieren op af komen. Dat 'voedsellaadstation' verbindt oorspronkelijk ecosystemen van West-Afrika tot aan de Noordpool."
Gevraagd naar haar droombeeld noemt Blom dan ook niet de terugkeer van specifieke soorten, naast de verdwenen vissen kwamen in de Nederlandse delta ooit kroeskoppelikanen, waterbuffels en elanden voor. Nee, Blom droomt van het herstel van de grote gedeelde voorwaarde van al dat leven: dynamiek. Ze visualiseert zich de rivier waarin het inmiddels gefixeerde Eiland van Brienenoord ooit heeft kunnen ontstaan.
Dat het landschap zo veranderlijk is, dat lijkt me zo tof om te zien. Het ene decennium ligt de plaat daar, dan weer daar: hoe de grote kracht van sedimentatie zich manifesteert." Op systeemschaal zijn we die dynamiek helemaal kwijt, zegt Blom. Met als enige uitzondering misschien nog de Grensmaas, voegt ze eraan toe.

Een klein harmonielandschap, midden in de stad
Nu naar de kentering, en zelfs eerste tekenen van herstel - zoals de terugkeer van elften in het Haringvliet en de spindotterbloem - een getijdeminnend plantje - in hartje Rotterdam. Hoe komen die daar?
"Door klein te beginnen en pragmatisch te zoeken naar kansen, legt Anke Dielissen uit. Zij is ARK's programmaleider voor de Rijn-Maasmonding. "ARK is ook een maatschappelijke organisatie", "We werken op alle niveaus samen. Met de Deltacommissaris, de minister, met WWF, het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. En we doen bijvoorbeeld ook mee aan het Rotterdamse stadmakerscongres en werken we aan De Monding van Morgen, een film van Rik van der Linden waar we dialoogavonden rondom gaan organiseren."
Met die gezamenlijke inzet lukte het om de compleet versteende zandplaat van Brienenoord in Rotterdam weer om te toveren tot een getijdenpark - met ruimte voor biodiversiteit én menselijke natuurbeleving. Drie jaar geleden was het klaar, en werd het ook opengesteld voor het publiek.
"We geven er struinlessen voor lokale Rotterdamse scholen en we houden heel veel excursies." Daaruit blijkt ook de grote sociale waarde van natuurherstel, vertelt Dielissen. Ook studenten krijgen rondleidingen in het getijdenpak. Dat is steeds een bijzondere ervaring, zegt Dielissen: "Je treft elkaar op de kade, achter een oud bedrijventerrein. Dan loop je het eiland via een loopbrug op - en sta je ineens in de natuur."
"Het is zo leuk mensen daar rond te leiden, omdat het iedere keer raak is. Buitenlandse studenten kijken hun ogen uit. Er is een plek waar ik heel goed kan laten zien wat getijden zijn. Daar ligt bijvoorbeeld ook rivierhout - heel belangrijk voor de biodiversiteit. En ik kan er vertellen over planten die een speciale getijdenstrategie hebben ontwikkeld, zoals de spindotter en de grote waterweegbree, en over het belang van natuurlijke begrazing."
De geul tussen het eiland en de kade is snelstromend. "Dat is weer een mooie habitat voor stromingsminnende vissen." De mooiste vindt Dielissen de snotolf, een opvallend bolle zoutwatervis, die zich in Nederland vooral voortplant in de Oosterschelde.

“Het decor van deze urbane natuurrondleidingen is bijna ironisch. Aan de overkant staat een grote fabriek, met draaiende hijskranen en vrachtwagens die af en aan rijden. En als je naar de punt van het eiland loopt, kijk je van onderen tegen de Van Brienenoordbrug aan, vertelt Dielissen. "Maar er zit ook een natuurspeelplaats en een mooi stuk water waar je 's zomers op vlonders kunt zitten. Het is dus een prachtig voorbeeld hoe je midden in zo'n hoogstedelijk gebied toch ruimte kunt bieden aan getijdennatuur, die ook nog beleefbaar is voor mensen."
Het Eiland van Brienenoord is niet de enige plek waar getijdennatuur kan terugkeren. Ook aan de Oude Maas bij Hoogvliet is er ruimte ingericht voor begroeide flauwe oevers met getijdengeulen: het Ruigeplaatbos en de Visserijgriend. En samen met ARK ontwikkelt de gemeente Rotterdam ook in de Nieuwe Maas, iets stroomafwaarts van Brienenoord nog andere getijdeparken.
Zo kan verstopt achter hoge kades en de zware industrie van de Europoort getijdennatuur stapje voor stapje toch weer wat voet aan wal krijgen. Maar wat daar wel nog ontbreekt, is de échte dynamiek: geulen en zandbanken, en rustige menging van zoet en zout water over een groot oppervlak.
Haringvliet leeft weer, tót de deur dichtslaat
En het Haringvliet dan? Een jaar na het 'Kierbesluit' van 2019 werden de eerste positieve resultaten al gemeld. Uit fuikmetingen bleek dat maar liefst 23 vissoorten de opening hadden gevonden. Naar schatting zouden tientallen miljoenen vissen via de kier van de zoute Noordzee het zoete Haringvliet in gezwommen zijn. Toch is ook dit nog een onvolledig succesverhaal. Zalmen en forellen werden bijvoorbeeld niet waargenomen. Het grootste deel van de tientallen miljoenen betreft echter zeevissen, zoals haring en sprot. En die lijden eronder als de sluizen sluiten.
Juist als de rivierafvoer te laag is, blijven de sluizen dicht, en spoelen we de Haringvliet weer helemaal door met zoet water, vertelt Blom. "Achtergebleven brakwatersoorten in het Haringvliet gaan dan allemaal dood." Als zo'n droogte in de lente of het begin van de zomer valt, kan de gesloten sluisdeur bovendien de vistrek blokkeren.
ARK, en ook partners als WNF en Natuurmonumenten, zouden dus graag zien dat het wisselende deurbeleid zou worden omgezet in een permanente verbinding tussen het Haringvliet en de Noordzee (zoals je eigenlijk van elke riviermonding zou verwachten). Vissen kunnen dan op elk moment van het jaar de rivier op - en zonder grootschalige sterfte door grote schommelingen in het zoutgehalte. Ook trekvissen zouden gebaat zijn bij een permanente opening. Zij moeten de subtiele gradiënt tussen zoet en zout kunnen proeven om te kunnen navigeren - zowel de rivier op, alsook op de weg terug, als ze benedenstrooms feitelijk in een groot zoetwatermeer beland zijn (het Haringvliet) - en dan nog de sluizen moeten zien te vinden om in de zoute zee te belanden.

Geef Rijn en Maas hun monding terug: het Haringvliet
Is het mogelijk om permanent een sluis op een kier te hebben, zonder het Haringvliet te laten verzilten? Als het probleem de soms te lage rivierafvoer is, dan ligt dáár ook precies de oplossing: méér rivierwater via het Haringvliet naar zee laten stromen. En de sleutel daarvoor ligt weer in de Nieuwe Waterweg.
De Rijn en de Maas zijn een groot systeem van communicerende vaten, met overal belangrijke verkeersknooppunten. Dat begint in Nederland met de strekdam bij Fort Pannerden, waar de Rijn zich splitst in de Waal en het Pannerdens Kanaal. Zo gaat een deel van het Rijnwater via de IJssel richting Waddenzee - en stroomt (talloze verkeersknooppunten verder) momenteel 24 procent van het water van de Rijn en Maas uiteindelijk (bij laagwater) door de sluizen in de Haringvlietdam.
Maar het overgrote deel van al het water van de Rijn en de Maas - ruim 58 procent - bereikt de zee via dat ene smalle door mensen gegraven kanaal: de Nieuwe Waterweg. Die is gegraven ten behoeve van scheepvaart voor de oude haven van Rotterdam, die pal onder de stad lag. Die havenactiviteit is sindsdien steeds meer zeewaarts komen te liggen. De Europoort, gevolgd door de eerste Maasvlakte en toen nog de tweede. Deze reusachtige moderne havencomplexen hebben hun eigen toegang tot de zee, en maken géén gebruik van het in 1872 geopende kanaal.
De Nieuwe Waterweg is sindsdien meerdere keren uitgediept, met als gevolg dat het zoete (lichtere) rivierwater als een deksel over een diepe wig van zout zeewater op de bodem stroomt. Met zeespiegelstijging in het vooruitzicht, zal die zouttong steeds dieper het land in komen - en dreigt bovendien steeds hogere opstuwing bij stormvloeden: allebei onwenselijk.
Het is daarmee de vraag of die diepe geul nog wel zo'n zegen is voor Rotterdam en het achterliggende land. Emeritus-hoogleraar Han Meyer van de TU Delft denkt van niet. Samen met ARK, WNF en onder andere de Erasmus Universiteit bedacht hij een plan (Tweestromenland) om de riviermonding ondieper te maken. Vorig jaar won het de regionale Eo Wijersprijs.
Een ondiepere Nieuwe Waterweg helpt onder andere om Rotterdam en het achterliggende rivierenland te beschermen tegen stormvloeden. De moderne zeehavens hebben er geen last van - terwijl binnenvaartschepen met hun veel geringere diepgang er nog uitstekend uit de voeten kunnen.
Het mooie is: je hoeft er geen werk voor te verzetten. Integendeel: stoppen met baggeren volstaat. Het onderstreept maar weer dat ook de Rijn, Maas en Noordzee die diepe smalle inkeping maar een onnatuurlijk ding vinden - waar ze maar wat graag weer een laagje sediment in zouden willen afzetten.
Terugkeer reus van de delta?
En dan de grote winst voor het ecosysteem van de Rijn en de Maas - met hun communicerende vaten: een ondiepere Nieuwe Waterweg betekent ook dat deze arm netto minder rivierwater zal afvoeren. Bijvoorbeeld het riviertje de Spui (dat nu tussen Voorne-Putten en de Hoeksche Waard water van het Haringvliet richting Nieuwe Waterweg brengt) zou weer in z'n oorspronkelijke richting kunnen stromen, van noord naar zuid - van de Nieuwe Maas naar het Haringvliet, en dan door naar zee.
Ook stroomopwaarts, bevindt zich zo'n verkeersknooppunt, bij Werkendam: de splitsing van de Waal in de Beneden Merwede (richting Nieuwe Waterweg) en de Nieuwe Merwede (deels naar het Haringvliet). Ook daar zou al wat meer water richting het Haringvliet gestuurd kunnen worden. Resultaat van zo'n subtiele herverdeling van rivierwater? Het Haringvliet kan dan weer een permanente verbinding met de zee krijgen. Een volwaardig estuarium zullen de Rijn en Maas er niet voor terugkrijgen. Maar wel iets dat er nog het meest op lijkt.
Trekvissen zullen tijdens droogten niet eerst weken moeten wachten voor een dichte dam - in verwarring door het aldaar bij laagwater geloosde rivierwater! - voor ze de rivier op mogen. En wie weet breekt er dan ook ooit weer een voorjaar aan, waarin meterslange zalmen en steuren van tientallen kilo's door de deuren glippen, op hun lange weg naar de rivieren op.
Als het Haringvliet (bij normale wind en tij) een échte open verbinding heeft met de Noordzee, kan er ook weer enig getij terugkeren. En getij doet leven, zo leren we uit de stadsparken in Rotterdam. Met getij ontstaat er ook langs het Haringvliet buitendijks weer ruimte voor natuurlijke oevers, met wilgenbossen en rietmoeras - en wie weet, ooit de verdwenen megafauna als de eland en de kroeskoppelikaan.
Dit artikel ter gelegenheid van ARK35 werd geschreven door Rolf Schuttelhelm. We vroegen verschillende journalisten om met een frisse blik te schrijven over het werk van ARK. De andere artikelen uit deze jubileumreeks zijn hier te lezen.
