Planten wenden hun eigen trucjes aan om zich tegen dat snoepen, bijten, kauwen, knagen, rammen en rukken te verdedigen. Zij hebben zich aangepast aan de begrazingspatronen van de hert, eland, paard, wisent, rund en hun voorlopersgrazers, hun mest. In onderlinge wisselwerking vormen grazers zo het landschap. In vroeger tijden leefden deze grote grazers naast elkaar, samen met andere herbivoren zoals bevers, konijnen en reeën, maar ook rupsen en sprinkhanen.
Grazers uit het landschap
Grote bevolkingsgroei en de daarmee samenhangende jachtdruk, vermindering van ongestoorde leefgebieden en toenemende concurrentie van vee, zorgden voor een gestage afname van de wilde grazers. In de loop van de middeleeuwen verdwenen steeds meer wilde soorten grote grazers uit Europa. Grote grazers werden tot vee gemaakt en hun wilde voorgangers verdreven of zelfs uitgeroeid. Met het verdwijnen van de wilde grazers werd hun rol in het ecosysteem in eerste instantie meer en meer overgenomen door vee. Afgelopen eeuw veranderde dat echter ook. De akkerbouw en veeteelt intensiveerden en verlieten de terreinen die daarvoor ongeschikt waren. Voor schapenteelt op de heide kwam daar nog de concurrentie van goedkope wol uit Australië en Nieuw-Zeeland bij. Het resultaat is dat natuurlijke, begraasde landschappen vrijwel overal het veld hebben geruimd voor een versnipperde lappendeken van steeds intensievere weilanden, akkers en productiebossen.
Natuur als systeem
Met het verdwijnen van de grote grazers uit ons landschap, is ook de natuurlijke interactie van deze dieren met ons landschap weggevallen. Daarmee verdween de ecologische samenhang die bijdraagt aan de grote variatie in graslanden, ruigtes, struwelen, bossen en alle overgangen daartussen. Door hun grotere gewicht hebben de grootste grazers namelijk andere invloeden op het systeem dan kleinere grazers zoals konijn, ree en rups. Enerzijds breken ze met hun hoeven de gesloten grasmat of mosvegetatie open en bieden bomen, struiken en bloemen daardoor de kans om te kiemen. Anderzijds kunnen ze jonge bomen en struiken omduwen, breken of snoeien en zo jarenlang in bonsaivorm houden. Bovendien kunnen grote grazers voedselarme vegetatie, zoals dorre grassen, beter verteren, waardoor dor gewas weggevreten wordt en er ruimte komt voor groene hergroei. Door begrazing van grote grazers ontstaat er dus een gevarieerd landschap. Omdat grote grazers vooral grasachtigen, blaadjes en bast eten, worden bloemen bevoordeeld. Begraasd grasland is daardoor van nature bloemrijk grasland.
Som der soorten
Alle soorten grazers hebben een eigen manier van grazen: Ze eten andere planten of verschillende delen van een plant en hebben elk een eigen invloed op het landschap. Hierdoor kan de ene soort omstandigheden scheppen die de andere soort nodig heeft. Zo gebruiken runderen bijvoorbeeld hun tong om lang gras af te rukken. Paarden houden meer van kort gras en profiteren er dus van als een rund het gras al heeft kort gegraasd. Herten, konijnen en ganzen houden op hun beurt weer van het korte gras dat door paarden wordt achtergelaten. We noemen dit proces waarbij de ene soort het voedselaanbod van een andere soort verbetert facilitatie. Voor het rund is het gras nu te kort geworden en hij trekt verder naar een dichtbegroeide ruigte, die hij vervolgens weer toegankelijk maakt voor andere soorten. Enzovoorts. Een ander voorbeeld van facilitatie zijn bevers die bomen omknagen om bij de voedzame bast van jongere takken te kunnen en om bouwhout af te knagen voor hun dammen en burchten. De omgeknaagde bomen zijn op hun beurt weer aantrekkelijk voor paarden, die ook graag bast eten. Als die bomen in het voorjaar weer uitlopen, dan zijn de jonge twijgen een lekker hapje voor runderen.
Omgaan met concurrentie
Deze facilitatie leidt onvermijdelijk ook tot concurrentie. Voor middelgrote grazers zoals gans, konijn en hert speelt voedselkwaliteit bovendien een grote rol, omdat zij een korter maag-darmstelsel hebben. Ze grazen daarom selectiever en profiteren van het voorwerk van de grote grazers, die vooral veel voedsel nodig hebben en een lagere kwaliteit voor lief nemen. Als er veel kleine grazers zoals ganzen en konijnen zijn, dan houden ze de vegetatie kort en blijft er weinig voedsel over voor de grotere dieren. Ook planten de kleine dieren zich veel sneller voort, zodat ze na moeilijke tijden hun populatie weer snel op peil hebben. Predatie drukt echter weer sterker op deze kleinere grazers en vormt zo een tegenkracht.
Grazers die enigszins vergelijkbare afmetingen hebben, proberen concurrentie te vermijden. Bijvoorbeeld door een ander type leefgebied te prefereren of andere voedselbronnen te benutten. Zo houden runderen van voedselrijke overstromingsvlaktes om te grazen, maar schakelen ’s winters over op een dieet met meer houtige delen van een plant. Wisenten daarentegen houden niet van al te natte voeten en hebben een relatief groot aandeel schors, twijgen en bladeren in hun dieet. Paarden kunnen uitstekend leven op voedselarme grond en zijn beter in staat om zelfs bomen met een dikke schors te schillen. Door deze specialisatie is de invloed van de grazers op het landschap het grootst wanneer er verschillende soorten grazers in het landschap aanwezig zijn, van grote tot kleine grazers en van moerasbegrazers (waterbuffel en rund) tot droogtespecialisten, zoals paard en wisent.
Lees ook de artikelen die eerder in deze serie verschenen:
- Hoeveel grazers passen er in een natuurgebied
- Voortplanting als motor voor rijke natuur
- Hoe de winter door bos en ruigte (g)raast
ARK Natuurontwikkeling zet zich in voor het terugbrengen van natuurlijke processen waarvan natuurlijke begrazing er één is. Grote grazers zorgen voor een afwisselend landschap waar allerlei planten- en diersoorten floreren. Door herintroductie van inheemse, grote planteneters als wisenten, paarden, runderen en edelherten werkt ARK aan het terugbrengen van natuurlijke variatie in landschappen: graslanden, struwelen, bossen en alle overgangen daartussen. In deze serie over natuurlijke begrazing laten we zien waar het om draait bij natuurlijke begrazing, en bij de explosie van leven die ermee samenhangt.