Veel natuur in Nederland wordt begraasd, maar op de ene plek lopen schapen, elders runderen of paarden en soms damherten, edelherten, wilde zwijnen of zelfs wisenten of waterbuffels. Welke soorten horen hier nu eigenlijk thuis en waarom? En wanneer spreken we van natuurlijke begrazing? Dit artikel in de serie over natuurlijke begrazing in Nederland zoomt hier op in.
Ooit
Ooit leefden er in Europa tal van wilde grazers en predatoren. De soortenrijkdom was veel groter dan nu, niet alleen aan grazers, maar ook aan predatoren. Al deze dieren schoven met de ijstijden op en neer tussen Noord- en Zuid-Europa. De noordelijke fauna met zijn rendieren, muskusossen, steppewisent, wolharige neushoorns en mammoeten was hier tijdens ijstijden, maar in warmere tijden zoals nu waren dat onder andere damhert, edelhert, reuzenhert, eland, wild paard, halfezel, oeros, wisent, waterbuffel, nijlpaard, twee soorten neushoorns en de Europese bosolifant, die overigens gras at en dus weinig met bos had. Hyena’s, leeuwen, luipaarden, wolven en twee soorten beren liepen er rond. Ook de veelvraat kwam veel zuidelijker voor dan nu.
De Europese soortenrijkdom aan grote zoogdieren was vergelijkbaar met de rijkdom die we nu nog in oostelijk en zuidelijk Afrika tegenkomen. Veel dieren zijn uitgestorven of verdreven naar afgelegen streken in het dunbevolkte verre noorden en oosten. Denk daarbij aan wolf en eland, beide in Noordwest-Europa uitgeroeid en in recente tijden beide bezig met hun terugkeer.
Interacties en co-evolutie
Landschap en biodiversiteit worden vaak gezien als het product van extensieve agrarische activiteiten. De rijke natuur is in deze opvatting voortgekomen uit 5000 jaar landbouw, die zorgde dat het gesloten bos plaats maakte voor een opener landschap. Het beeld van een gesloten oerbos gaat voorbij aan het feit dat er in het landschap altijd interactie was tussen klimaat, bodem, water, plantengroei, planteneters en hun predatoren. Ook toen wij er nog niet waren. Al die honderdduizenden jaren was er een spontane interactie tussen klimaat, landschap, plantengroei, planteneters en hun predatoren. Alle soorten die we nu kennen waren er al. De interactie tussen planten en planteneters zorgde voor doorns, stekels en antivraatstoffen, gifstoffen waarmee planten proberen te voorkomen dat ze opgegeten werden. Grazers leerden daarmee omgaan door selectief te grazen of ontwikkelden bijvoorbeeld meerdere magen waarin ze plantengiffen konden neutraliseren. Een co-evolutie die planten en planteneters gevormd heeft zoals ze nu zijn.
Competitie tussen planteneters onderling zorgde ervoor dat elke soort zijn eigen niche opzocht en zich daarin verder ontwikkelde. Waterbuffel, oeros, wisent en wild paard zijn ieder ongeveer even groot, maar door een andere terreinkeuze, voedselkeuze of een andere manier van grazen, ontwijken ze elkaar en vullen ze elkaar juist aan. Ook een vorm van co-evolutie.
Planteneters proberen te voorkomen dat zij of hun kalfjes of veulens ten prooi vallen aan roofdieren. Ze passen hun gedrag en hun terreinkeuze aan. Ze gaan in grote groepen lopen en vermijden plekken waar ze moeilijk kunnen vluchten of waar roofdieren in een hinderlaag kunnen liggen. Roofdieren zorgen zo voor een ongelijke verdeling van planteneters over het landschap. Door ongelijke verdeling van de begrazingsintensiteit ontstaan lokale verschillen in begroeiing.
Natuurlijke begrazing nu
Natuurlijke begrazing anno nu probeert niet de situatie van tienduizenden jaren geleden te herstellen. Deels is dat ook onmogelijk, domweg omdat soorten nu eenmaal uitgestorven zijn. Maar natuurlijke begrazing probeert wel de oorspronkelijke interactie in het landschap te herstellen tussen planten, planteneters en roofdieren met in achtneming van de eigen niche van elk soort grazer. Onze kennis hiervan is overigens maar beperkt, en moet soms al doende ontdekt worden. Voor paard en rund zijn we daar inmiddels achter gekomen, mede doordat ze in een enorme diversiteit aan terreinen uitgezet zijn. Voor een soort als wisent of waterbuffel is dat nog slecht bekend. Zo stond de wisent te boek als een bosdier, maar blijkt hij voornamelijk gras (80%) en voor de rest blaadjes, bast, twijgen en eikels te eten. In een open boslandschap vindt hij dat allemaal, maar in een gesloten bos niet. Die kennis kregen we door wisenten in een heel gevarieerd natuurgebied uit te zetten en goed te kijken waar zijn voorkeuren liggen en wat vermeden wordt.
Van een andere soort, de waterbuffel, weten we dat hij water nodig heeft om in af te koelen, gras om te eten en bomen om zijn vacht aan te schuren. Wat we ook weten is dat het geenszins een tropische soort is en in Duitsland gewoon bij -30 graden Celsius buiten in de natuur graast en leeft. De soort heeft in vervlogen tijden ook in Nederland geleefd. Maar verder weten we eigenlijk nog maar weinig. Het is zo bekeken dan ook niet gek om in natte dynamische graslanden en ooibossen van de Biesbosch ervaring op te doen met deze voor Nederland nieuwe soort grazer.
Tot slot wordt vaak de vraag gesteld waarom we geen schapen uitzetten in een gebied met natuurlijke begrazing. Veel schapenrassen zijn niet zelfredzaam. Sommige wel, zoals Soay schaap en moeflon, maar dan blijft de kwestie dat het wilde schaap een hooggebergtebewoner is, die op steile rotswanden wegvlucht bij gevaar. Dat ook de meest wilde schapen niet bestand zijn tegen predatie, wordt aangetoond door het verdwijnen van de moeflon in het laagland door de komst van de wolf. Iets wat niet gebeurt bij ree, damhert, edelhert en wild zwijn, die ook geregeld ten prooi vallen aan de wolf. Wat voor schaap geldt, geldt ook voor geit, die andere bergbewoner. Daarmee is echter niet gezegd dat er geen plek is voor deze soorten in het natuurbeheer in Nederland. In mergelgroeves bijvoorbeeld is een geschikte vluchtbiotoop ontstaan door de winning. Daar zou dan ook natuurlijke begrazing met schapen of geiten kunnen. En dan uiteraard wel met robuuste rassen die geen hulp nodig hebben.
EERDER VERSCHEEN IN DEZE SERIE:
- Rondtrekkende grazers
- Grazers en publiek
- Som der soorten
- Hoeveel grazers passen er in een natuurgebied?
- Voortplanting als motor voor rijke natuur
- Hoe de winter door bos en ruigte (g)raast
ARK Natuurontwikkeling zet zich in voor het terugbrengen van natuurlijke processen waarvan natuurlijke begrazing er één is. Grote grazers zorgen voor een afwisselend landschap waar allerlei planten- en diersoorten floreren. Door herintroductie van inheemse, grote planteneters als wisenten, paarden, runderen en edelherten werkt ARK aan het terugbrengen van natuurlijke variatie in landschappen: graslanden, struwelen, bossen en alle overgangen daartussen. In deze serie over natuurlijke begrazing laten we zien waar het om draait bij natuurlijke begrazing, en bij de explosie van leven die ermee samenhangt.